gelaat
Uiterlijk
- ge·laat
- In de betekenis van ‘aangezicht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van laten met het voorvoegsel ge- [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | gelaat | gelaten |
| verkleinwoord | gelaatje | gelaatjes |
het gelaat o
- (anatomie) (verheven taal) de voorzijde van een mensenhoofd met de persoonlijke kenmerken
- Zijn gelaat was van woede tot een grimas vertrokken.